Voor Marlon, Olivier en een beetje voor mezelf.
Drie mensen kwamen elkaar na een wandeling door de helft van hun leven tegen op een stukje wereld dat vol lag met dozen. Dozen met aanduidingen en stickers erop. Het was een stukje wereld dat zij nooit zo scherp hadden kunnen zien. Ergens hadden zij altijd wel van het bestaan ervan geweten maar niet eerder waren de contouren van deze plek zo duidelijk geweest als nu. Deze drie mensen waren moe van het leven en van wat ze erin hadden ontmoet.
‘Ik word mijn leven lang al gediscrimineerd. Waar ik ook ga’, zei de zwarte man. ‘Al eeuwen lang word ik onderdrukt.’ En hij kroop in de doos van zwarte mensen. Hij hoopte er gelijkheid te vinden.
De witte vrouw voelde zich buitengesloten in het land van zwarte mensen waar zij leefde. ‘Ik sta aan de zijlijn om mijn kleur. Ik mag niet meedoen. Met wat ik ook kan.’ En ze zocht een plekje in de doos van witte mensen. Ze hoopte dat ze er aansluiting vond.
‘Ik krijg geen kansen. Ze denken dat ik niks kan. En alles in deze wereld is ingericht op grote mensen zonder rekening te houden met mensen zoals ik’, zei de lilliputter die in dit stukje al meteen gediscrimeerd wordt, want eigenlijk is hij een klein mens geboren met anchodroplasie. In de doos voor kleine mensen trok hij zich terug. Hij hoopte er begrip te vinden.
Het duurde niet lang of de zwarte man klom uit de doos van zwarte mensen. ‘Jullie discrimineren mij’, schreeuwde hij naar binnen voor hij de deksel dichtklapte. Want behalve zwart was hij ook homosexsueel.
De witte vrouw zat tussen het witte volk en werd door witte mannen betast en bekeken. Aangetast appte ze #me too. Niemand kwam haar redden en dus besloot ze haar doos te verlaten. Beschaamd trok ze haar kleren recht.
De kleine mens zat tussen andere kleine mensen in een hoekje geheel alleen; zo klein als hij was, was er geeneen. Hij had de verkeerde doos gekozen. ‘Die van de gehandicapten staat ergens anders’, werd hem fijntjes meegedeeld. De kleine mens hoefde er niet uit te klimmen. Hij werd de doos van kleine mensen uitgesmeten. ‘Ga op zoek naar je eigen soort’.
De zwarte man, de kleine mens en de witte vrouw kwamen elkaar buiten weer tegen. ‘Ik word daarbinnen niet gerespecteerd’, was de algemene klacht. En ze liepen samen door deze wereld met dozen op zoek naar wat beter bij hen paste.
De zwarte man nam plaats in de doos voor zwarte homoseksuelen. De kleine mens vond de doos waar anchodroplasie opstond. En de witte vrouw opende de doos voor witte vrouwspersonen.
Het duurde niet lang of ze kwamen elkaar buiten weer tegen.
‘Ik hou ook van witte mannen. Dat trekken ze daarbinnen niet.’
‘Teveel feministen in mijn doos. Ik ben volgens hen niet ‘vrouw genoeg’.’
‘Iedereen heeft zich laten opereren. Om groter te worden. Maar ik niet. Ze begrijpen niet dat ik mezelf goed genoeg vind zoals ik ben. Ik zat dus alweer in een hoekje. De kleinste te wezen.’
Gefrustreerd zaten de zwarte man, de kleine mens en de witte vrouw tussen de bergen met dozen. Zou er dan nergens een plek zijn voor hen? Waar gelijkheid, waardering en begrip voor hen was? Het idee werd op hetzelfde moment geboren: een eigen doos voor ieder apart.
En zo zaten de zwarte man, de kleine mens en de witte vrouw op hun plek waar geen uitsluiting, discriminatie of respectloosheid was. En voor een poosje werkte dat. Voor een poosje, zo is dat juist gezegd. Want in plaats van al het bovenstaande troffen zij op den duur een eenzaamheid aan die zij niet hadden verwacht. De zwarte man dacht aan de kleine mens en de witte vrouw. Nergens thuis, net als hij. De witte vrouw deed haar best maar voelde zich langzaam net zo klein worden als de kleine mens met gedachten die zwarter waren dan de zwarte man. En de kleine mens vroeg zich af of de zwarte man en de witte vrouw zich net zo alleen voelden als hij dat deed.
Drie deksels sloegen open. De zwarte man, de kleine mens en de witte vrouw staarden elkaar aan. Zonder woorden maakten zij de voorkant van hun doos open en zetten die op als een luifel.
‘Ik ben Marlon’, zei de zwarte man.
‘Ik heet Olivier’, zei de kleine mens.
‘Mijn naam is Elodie’, zei de witte vrouw.
En elke avond zaten zij samen. Soms bij gelijkheid, soms bij waardering en soms bij begrip. Omdat zij hadden begrepen dat je alleen kan vragen wat je ook geven kunt.