verhaal | Uit 2012: Interview met Helmin Wiels

Dit interview nam ik af in 2012, een half jaar voor de moord op deze politicus. Naar aanleiding van vragen van mijn kinderen (toen 12 en 14 jaar oud ) die de NPO1 podcast Wiels de moordzaak van Natasja Gibbs volgen, zocht ik het stuk op. En besloot het te delen.

Hard voor iedereen

Een gesprek met Helmin Magno Wiels, de partijleider van Pueblo Soberano over makamba’s, politiek, het Curaçaose volk en de plaaggeest in hem.

Al langer stond hij op mijn wensenlijstje: Helmin Wiels van Pueblo Soberano. Ik wilde de ‘enfant terrible’ van Curaçaose politiek interviewen en hij stemde onlangs tot mijn genoegen daarmee in. Naar Band’a bou zouden we gaan. Naar Westpunt, zijn bakermat, om daar ergens onder een boom te gaan zitten en te praten. Wiels zou me komen ophalen. Dan konden we onderweg al beginnen met het interview. Zo gezegd, zo gedaan. En aldus ik stapte op een maandagmorgen bij Helmin Magno Wiels in de auto om een paar uur van zijn tijd met hem te delen. Het werd niet Westpunt. En ook niet een ‘een op een’ – gesprek. Helmin Wiels nam me mee op campagne. Naar de nieuwe markt in Punda. Samen met een cameraman die alles vastlegde. De ‘ervaring Wiels’ was begonnen.

Twee telefoons gaan onophoudelijk af. Terwijl hij de auto door het verkeer manouvreert neemt hij op, drukt hij weg, luistert of praat hij. Zorgen van mensen komen door de lijn. Over de aanstaande verkiezingen, over wat er in de krant heeft gestaan, over wat er over hem is gezegd. Wiels sust, spreekt harde woorden, lacht en laat de beller weer gaan. In tien minuten tijd gaat de telefoon vaker af dan ik kan tellen.
“Dat gaat de hele dag zo door. Ze doen alsof ik een automaat ben. En dat ik alle antwoorden ken. Ook voor privé problemen. Soms word ik daar wel moe van. Maar als je met mensen werkt moet je geduldig zijn. Bovendien is het goed om naar hen te luisteren en toegankelijk te zijn. Want ieder probleem dat ik hoor is een polarisatie van de problemen waar dit volk tegenaan loopt.”

We rijden op de ringweg. Richting de stad. “We gaan naar overal. Maar eerst naar Punda. Ik wil je de mensen laten zien. Dat is wat ik doe, wat ik ben. Ik ben twee tot drie keer per week gewoon onder de mensen. Kijk, de problemen die we hebben komen van ver. Ik weet dat. Bevestiging zoeken mensen. Ben ik mooi genoeg? Ben ik goed genoeg? De hele dag doe ik niets anders dan bevestigen dat dat zo is. Mijn volk is schizofreen. Ze voelen zich inferieur aan Nederland maar superieur aan Zuid-Amerika. Wat is dat? Het betekent dat ze niet weten. Nog steeds niet genoeg weten waar ze vandaan komen. En als je dat niet weet, dan kom je nergens. Ken je geschiedenis, daar begint het. Weet wie je bent. Pas dan komt het kijken naar wat je hebt als volk, als land. En dan, dan gaat het erom te ontdekken en te laten zien wat je kunt met alles wat je in huis hebt. De enige manier om de domheid van mijn volk weg te nemen loopt via het onderwijs. De kolonisator Nederland, en zo voel ik dat echt, heeft ons lang genoeg dom gehouden. Wat denk je dat er gebeurt wanneer iemand blijft zeggen: ‘Dit is wiskunde, dit is moeilijk en ik denk niet dat je dat kan’. Die angst zit in de mensen. Van het niet kunnen en het bang zijn om een eigen weg in te slaan. Dat moet veranderen. Via de politiek en de politieke leiders die zich toch als een docent zullen moeten gaan opstellen. Besef van eigenwaarde en kennis in het volk stoppen. Denkbeelden op de helling zetten en kritisch durven zijn. Nederland is niet het Walhalla. De cultuur, het land… het staat ver af van wie wij zijn. En kijk wat we doen. We sturen ons intellect weg. Elk jaar. Naar een omgeving waar de kans op mislukken groot is. Vanwege de verschillen. Dat moet stoppen. Kijk in je eigen regio. Leer gebruik maken van wat je hebt. In je eigen omgeving. Neem de VS. Daar mag je alleen maar blijven voor de duur van je studie. Daarna moet je terug naar huis. En je kracht voor de opbouw en ontwikkeling van je land inzetten. Zo zou het moeten.”

Wiels parkeert de auto bij het busstation tegenover het postkantoor. Er gaat een gulden de parkeermeter in. Zodra hij is uitgestapt en opgemerkt, bewegen mensen zich naar hem toe. Er wordt gegroet, amikaal, maar ook worden er problemen en zorgen in z’n oor gefluisterd. Op de nieuwe markt binnen klampt een vrouw in een rolstoel hem aan. Naast haar staat een man die ze aanstoot. “Wiels, papia ku Wiels. E por yudabo. (Wiels, praat met Wiels. Hij kan je helpen)” Ze neemt zelf het voortouw en Wiels blijft staan om naar haar te luisteren terwijl hij de situatie opneemt. De man zit in de problemen. Hij dreigt z’n huis uitgezet te worden. De vrouw bepleit z’n zaak terwijl het onderwerp van het gesprek er een beetje schutterig bij hangt. En Wiels grijpt in. Op harde toon. Een toon die geen weerspraak duldt.
“Luister, deze man zit nu al aan het bier. Kijk goed, mevrouw. Hij is een junk. Wat gaat u met hem doen? U kan hem niet helpen. Heeft hij geen huis, dan moet hij zich inschrijven als dakloos. Ik ken deze figuur. Daar wil u niks mee te maken hebben. Als u hem aanhaalt bent u binnen de kortse keren niet alleen uw vinger maar uw hele hand en uw portemonnee kwijt. Wat kan je verwachten van iemand die op dit uur al aan de drank zit. Kijk naar hem, kijk goed.”

Het lachje van de man, die zich inmiddels steeds kleiner maakt, is dunnetjes. De vrouw in de rolstoel kijkt zo mogelijk nog beteuterder. Ze is dom geweest. Dat ziet ze nu.
“Ik heb meer dan dertig jaar in het veld gewerkt. In de slechtste wijken. Wat denk je? Denk je dat ik de mensen niet ken? Ik weet hoe ze zijn. Ik ken hun situatie. En die is schrijnend. En wanneer ik met hen praat, moet het hard. Heel hard anders horen ze me niet, begrijpen ze het niet. Waar we mee te maken hebben zijn mensen die naar een waarzegger gaan om hen de toekomst te laten voorspellen. Dat vertellen ze me dan. Ze staan bij zo’n huisje en kondigen aan dat er iemand is. ‘Wie is daar?’ komt vanuit het huis. En dan vraag ik ze: ‘Hoe dom kun je zijn? Dat je iemand de toekomst wil laten voorspellen die niet eens weet wie er voor z’n deur staat.’ En ja, dan begint iedereen te lachen. Maar het is triest dat men er zelf niet op komt. Er is een spreekwoord in het Papiaments: De Lora herhaalt wat de ezel heeft gezegd’. En zo is het met dit volk. We moeten zelf leren denken. Niet wachten totdat iemand je komt redden. Zelfredzaamheid moet je hen aanleren. Met onderwijs vanuit een ondergrond die gebaseerd is op het volk. En dat begint met, ik kan het niet vaak genoeg zeggen, het weten wie je bent en waar je vandaan komt. De geschiedenis dus.”

We lopen door en laten de vrouw in de rolstoel en de man waarover zij zich ontfermen wilde voor wie ze zijn. Vanachter een van de kramen op de markt komt een vrouw naar Wiels toe. Breedlachend tilt hij haar op. Er wordt gezoend en omhelsd. Verder gaan we. Wiels groet, wordt gegroet en schudt handen. In ons kielzog de camera man die steeds de beste ‘opnamehoek’ probeert te vinden. Een ‘vuistgroet’ . Soberano’, klinkt het.
Achterin, bij een koffie- en theekraam staan een paar oudere mannen. Wiels loopt op hen af en besluit er yerba te drinken. Kruidenthee.

Wanneer hen duidelijk is dat er een interview wordt afgenomen, voor het Antilliaans Dagblad nog wel, ontstaat er een debat. Er zijn veel dingen die volgens hen door Wiels nog maar eens duidelijker gezegd moeten worden. Zoals over die macamba’s die op Curaçao wonen. “En nee, we hebben het dan niet over Nederlanders. De macamba, die moet weg.” Wiels begint te lachen en legt het uit. ,,Een macamba is eigenlijk geen persoon. De typologie staat voor een houding. Voor het soort kaper dat tegenwoordig niet meer met de boot maar met de KLM naar ons land toe komt. Een makamba is iemand die mijn taal een ‘apetaal’ noemt, die zich weigert aan te passen aan dit land,die komt halen en niks brengen en die zijn manier probeert op te leggen. Er is hier in de stad een cafe waar het personeel geen Papiaments mag praten. Omdat de baas het niet verstaat en dan niet weet wat ze zeggen. Komt je dat bekend voor? Zolang dat kan bestaan, op een werkvloer in 2012, zijn wij nog lang niet klaar. Dat zijn makamba’s en van die mensen zeg ik keihard: oprotten hier. For the record, dit zeg ik dus niet van Nederlanders. In mijn vriendenkring heb ik ook Nederlanders. Maar geen makamba’s. Die niet.”

De mannen die om Wiels heen staan, knikken. Volmondig zijn ze het met hem eens.
“En dat geldt voor iedereen die met dit land verkeerd omgaat. Zo was er laatst een atrako bij een bedrijf van een Curaçaose ondernemer. De bewaker, een Haitiaan, heeft het laten gebeuren zonder de politie te bellen. Waarom? Omdat hij illegaal op het eiland verbleef. Hij durfde niet te bellen. Onze eigen mensen doen het ook niet goed. Waarom zet je iemand neer in een potentieel gevaarlijke situatie, zonder dat die mens op fatsoenlijke wijze, vaak zijn ze ook niet eens opgeleid voor dat werk, zijn werk kan doen? Ik heb daar ook geen goed woord voor over. En dat zeg ik dan ook. Op mijn manier. Op de manier die mensen niet leuk vinden, maar die ze wel horen. En ik roep door, net zo vaak totdat ze me horen en wie dat niet aanstaat, die moet me maar voor de rechter slepen. Gek hè, dat wanneer ik roep dat iemand corrupt is -en dat doe ik niet zonder dat ik weet dat dat zo is- dat er dan in de media wordt geprotesteerd maar dat het zelden, heel zelden leidt tot een rectificatie of een rechtszaak. Zij die weten dat ze fout zitten, kijken wel uit. En dat ik deze dingen zeg, vinden heel veel mensen niet leuk. Waarom denk je dat ik mijn radioprogramma via Bos Di Boneiru uitzend. Geen van de radiostations hier durft het aan met mij en met wat ik zeg. Omdat ik een plaaggeest ben, een nagel aan sommigen hun doodskist. Dat kost ze adverteerders. In zekere zin ben ik ‘in exile’. Via Bonaire wordt de show uitgezonden. En ben ik ‘live’ op Curaçao, waar de mensen naar me luisteren. Trouwens ik heb luisteraars over de hele wereld.”

Rondom het debat dat ook wordt aangevuld met voorbeelden die de mannen die erbij zitten inbrengen, groeit een groepje luisteraars. Sommigen blijven ‘hangen’, anderen lopen na even te hebben gekeken wat er gaande is door. Wiels is inmiddels helemaal opgewarmd en zit volop in zijn betoog. “Mensen zijn mensen. Van nature egoïstisch. Daarom heb je goede anti-corruptiewetgeving nodig. En sancties. Hoe kan het zijn dat een minister afspraken maakt met potentiële investeerders? Daar moeten we vanaf. Er moet bemiddelaar worden ingesteld. En een bezoekje aan een minister mag alleen nog maar een ‘beleefdheidsbezoekje’ zijn. Dat moet niks te maken hebben met wat er aan afspraken gemaakt wordt op economisch niveau. De geest is gewillig maar het vlees is zwak. En dat geldt zeker ook voor de politiek op Curaçao. Er is geen ideologie die aan veel van de partijen ten grondslag ligt. En politici zijn niet belezen of kundig. Ze doen maar wat. Ik heb ze vaak zat voor een debat uitgedaagd. Maar niemand durft. Ze weten het, ze verliezen het op feiten, op kennis. En mind you, ik heb het hier over mijn eigen mensen. Over Curaçaoënaars. Die zeggen het goed voor te hebben met dit land terwijl ze eigenlijk alleen maar hun zakken aan het vullen zijn. Sommigen zeggen dat het tijd wordt dat ik een ministerpost ga bekleden. Dat ik schuil voor die verantwoordelijkheid. Maar ik zal dat nooit doen. Ik zal gek zijn. Het parlement is de baas! Ik ben daar chef van de regering. Ministers moeten verantwoording afleggen aan het parlement. Denk je nou echt dat ik dan zou kiezen voor een positie daaronder. Zie je, ze weten niet hoe het zit.”

En dan zijn we dik drie uur verder. Het is het tijd. Tijd om aan het werk te gaan en dit interview of misschien beter deze ervaring uit te schrijven. Ik geef Wiels een seintje en vrijwel onmiddellijk rondt hij zijn verhaal af. Cynisch gesnuif komt van de omstanders.
“Voor het AD… weet je wel zeker dat je dit opschrijven gaat. Wanneer komt het in de krant?” Iedereen lacht en we zetten koers voor de parkeerplaats. Onderweg opgehouden door mensen die wederom Wiels aanklampen. We vervolgen onze weg en Wiels neemt afscheid van Punda. In de auto kunnen we nog heel even praten. En grijp ik nog een laatste ‘Wielsinzicht’ mee.
,,Papia bon, papia malu, pero no stòp di papia (praat goed, praat slecht over me, maar stop niet met praten). Ik sta vaker in de kranten dan wie dan ook. Artikelen en kranten vol schrijven ze over mij en wat ik zeg. Helemaal prima, het gaat om de exposure. Ik hoef geen dure campagnetijd op TeleCuraçao te kopen. Hoe meer ik aangevallen word in de media, hoe meer mijn aanhang en die van mijn partij groeit. Want er zit waarheid in wat ik zeg. En dus maak ik me niet druk. Ik heb geen bewaking nodig. Zoals sommigen. Ik kan lopen en gaan waar ik wil. Het volk zelf is mijn bodyguard.”

Wiels uitgelicht
Helmin Wiels (geboren 9 december1958 te Westpunt) komt uit een politiefamilie. Hij groeide op in Steenrijk. Wiels werkte meer dan dertig jaar als maatschappelijk werker voordat hij de politiek inging. Een carriëre die aanvankelijk startte in 2003 bij Nelson Pierre met de partij Lista Niun Paso Atras. Sinds 2005 is Wiels partijleider van Pueblo Soberano. De partij die hij oprichtte uit onvrede met de politiek en de manier waarop naar zijn idee de maatschappelijke issues niet of onvoldoende werden geadresseerd. ,,Het was 2005. Na het referendum over de nieuwe staatkundige structuur. Ook daar zag ik het. De angst om voor jezelf te beginnen en echt op eigen benen te staan.”
Wiels begint z’n dag tegen 05.00 uur ‘smorgens in de gym. Slapen doet hij zo’n drie tot vier uur per dag. Graag kookt hij, heeft een voorkeur voor stoba, bonen en vis. Om te ontspannen luistert hij naar muziek waarbij vooral de jaren zeventig favoriet zijn. Santana, Jimi Hendrickx, Frank Zappa, Crosby, Stills, Nash & Young. Maar ook Deep Purple, Elton John en Joe Cocker. ,,Eigenlijk hou ik van alle genres. Ook salsa en jazz.” Naar het Curacao North Sea Jazz Festival gaat hij niet. “Ik geef het geld dat ik ervoor uit zou geven weg aan mensen die het goed kunnen gebruiken.” Een andere ontspanner voor Wiels is lezen. Vakliteratuur en filosofen.

Op 5 mei 2013 werd Helmin Wiels doodgeschoten te Marie Pampoen.