Ik luisterde naar een vriend en zag hoe met elke zin die hij sprak het duister hem van boven en van onderen insloot. Zijn leven, het leven, de wereld, de mensheid… alles kleurde meedogenloos zwart. “Ik kan het niet meer. Ik kom steeds weer uit op hetzelfde verlammende punt. Een stroom aan negativiteit heeft vrij spel in mij. Ik voel me niet goed en weet niet meer wat ik moet doen. Ik raak geirriteerd, heb zoiets van fuck-it en fuck-you. En dan voel ik me daar weer rot over. Ik wil dit niet en toch is het er. En ondertussen blijf ik waar ik ben. En komt er niets uit mijn handen. Helemaal niets. Ken je dat?”
‘Ken je dat?’ Zijn vraag komt wanneer ik al lang heb herkend waar hij is. Ik ben op zijn stem meegezweefd naar die plek die ook ik goed ken. Daar waar het zwart alleen maar zwarter wordt en waar geen uitweg uit lijkt te vinden. Waar het lijden van de wereld zo overweldigend is. Waar het lijden van de wereld het jouwe wordt en waar jij je in je eentje zo machteloos voelt. Omdat er niets is wat je veranderen kan en omdat alles wat je aan wil pakken een druppel op een gloeiende plaat is. Omdat het niks uit maken zal. Nu niet en nooit niet. De verlammende werking van het zwart. Ik luister en zie mijn vriend voor me: geheel omhuld nu door donkere wolken, de helft van zijn gezicht is nog maar zichtbaar. “Kun je me nog horen?” vraag ik. En dan zonder op antwoord te wachten: “Is er een stoeptegel ergens bij jouw thuis?”
Hij valt stil. Overrompeld door mijn vreemde verzoek zoekt hij in zijn hoofd naar het genoemde voorwerp. Hij denkt hardop: “Eh, ja. Buiten. Ergens. Waar ookal weer? Oh ja, het pad naar het huis. Daar zijn stoeptegels. Wat moet ik daarmee?”
“Er naar toe lopen,” zeg ik.
Ik kan aan zijn gestamp horen dat hij geërgerd is. En aan het eind van zijn opties want hij doet wat ik vraag. Ik hoor de deur openslaan. Hij is naar buiten gelopen.
“Ja, en nu wat?” klinkt het in mijn oor.
“Nu zoek je er een uit. En daar ga je op staan. Zonder de lijnen te raken,” zeg ik.
Mijn vriend staat op een stoeptegel in zijn tuin en denkt inmiddels dat hij nog gestoorder is dan hij dacht dat hij al was. Ik weet dat hij om zich heen kijkt. Hij wil zeker weten dat niemand dit ziet.
“Oke. Ik sta erop. En nu?”
“Kijk naar beneden,” zeg ik. “ Zie hoe je voeten precies in het afgekaderde geheel van die steen passen. Dat is je plek. En je gaat geen centimeter verder dan die tegel. Dit is overzichtelijk, wat daar buiten is niet. Keep it simple… en blijf even waar je echt bent. Binnen de kaders van wat je kan overzien. En alle gedachten die je hebt die je verder voeren dan die steen ga je parkeren. Adem vertrouwen in, en adem je zorgen uit. En blijf op je stoeptegel.”
“Jij bent nog gekker dan ik”.
Ik lach want dat is evenzeer waar als dat het niet waar is. Ik ben niet gek, ik lijd alleen maar regelmatig aan de wereld en heb ontdekt dat die stoeptegel me helpt te blijven waar ik ben. En niet in oorlogsgebieden, niet bij de tweespalt over vaccinaties, niet bij de Covid-slachtoffers, niet bij de dood van de democratie, niet bij falende regeringen, niet bij racisme en discriminatie, en niet bij alle hongerige zielen van de wereld die van veel meer verstoken zijn dan alleen voedsel.
De stoeptegel brengt me dichter bij huis. Ik passeer de vervuiling van de raffinaderij, het eeuwige afval op straat, het onvermogen van politici om iets van mijn land te maken, de schreeuwende buurman die zijn kinderen slaat en de honden op straat die onder de schurft zitten. Ik val als het ware door mijn donkere wolken heen terug op mijn plek. Naar mezelf. En wanneer ik dan weer geland ben op mijn stoeptegel en er even heb geaard dan zal ik als vanzelf iets aanpakken waar ik wel iets mee kan. Beginnend met mezelf. En wanneer ik weer wat controle terug heb gepakt en ruimte heb gevonden, dan schuift mijn voet richting de afbakening van mijn plek om voorzichtig weer wat voor de ander te betekenen die met zijn sores op de stoeptegel naast me staat.
“Hoe voel je je?” vraag ik in de stilte die door mijn telefoon klinkt.
Het duurt even voordat ik antwoord krijg. Maar dan hoor ik zijn zichzelf verlossende woorden.
“Ik ga de was die al een week aan de lijn hangt afhalen.”