De zwerver dwarrelde neer op een eiland, niet meer wetende hoe hij er terecht was gekomen. Dat deed er ook niet toe, hij was er, daar ging het om. Zwerven deed hij al zolang hij het zich kon herinneren. Eerst alleen in z’n hoofd, later pakte hij zijn rugzak en zette ook lijflijk een koers in naar ergens of nergens. Een bestemming had hij niet, ook geen einddoel. Hij was daar waar hij was. In elke stap alsof het zijn eerste was.
De zwerver zwierf om boodschappen over te brengen. In zijn oor gefluisterd door de wind. Hij ving ze op en zette ze om in gedichten die hij soms in zijn hoofd, soms in zijn rugzak stopte. Om ze uit te delen waar dat nodig was. Voor de angstigen had hij moed bij zich, voor de onzekeren droeg hij bevestigingen met zich mee. Voor de vragenden had hij antwoorden, zelfs als zij de vraag nog niet hadden geformuleerd. En zo liep hij, overal en nergens, om de mensen te ontmoeten die hij wat te vertellen had.
Op het eiland trof hij er velen. Hij bracht hen een lach en een traan. Inzichten stooide hij er rond en richtlijnen. Alles wat de wind hem had gebracht liet hij in warme ademgedichten los.
Struinend gaf hij weg wat hij al had en vulde voor hij weer vertrok zijn hoofd en zijn rugzak met wat de wind van het eiland hem te vertellen had. Om die fluisterwoorden in een ander ergens weer uit te delen.
Dankjewel Rodaan!